So beschreibt der Choreograph das Stück, das am Beginn seiner internationalen Karriere steht.
2003 hat Goecke das Stück für die Noverre-Gesellschaft und Tänzer des Stuttgarter Balletts geschaffen. Doch bereits bevor es dort aufgeführt wurde, gewann er mit Blushing den ersten Preis des internationalen choreographischen Wettbewerbs “Prix Dom Perignon” in Hamburg. Mit vier Tänzerinnen und vier Tänzern aus Stuttgart war er nach Hamburg gereist, wo eine Jury – zu deren Mitgliedern unter anderem die russische Ballettlegende Natalia Makarova gehörte – sich nach langen Diskussionen für dieses unkonventionelle Stück entschied.
Heute, fast fünf Jahre später, ist Goeckes Bewegungssprache so etabliert, dass der Doyen der deutschen Tanzkritiker, Horst Koegler, sogar vom “Système Goeckien” spricht. 2003 hingegen war es eine große Überraschung, dass eine Jury, die bis dahin nicht durch eine besondere Vorliebe für die Avantgarde hervorgetreten war, ausgerechnet für Blushing votierte.
Als düster wurde die Choreographie zu einer Collage aus Musikstücken von Tom Waits, The Cramps und Ho Road bezeichnet, beginnt sie doch mit einem schwarz gekleideten, vermummten Tänzer, der mehrfach wütend in die Luft springt. Der Eindruck ist kaum von der Hand zu weisen, doch zugleich erkannten die Kritiker die Virtuosität und Eigenwilligkeit von Goeckes Bewegungssprache, etwa wenn die Tänzer im Sitzen rhythmisch “laufen”, sich gegenseitig “aufpumpen” oder sich nach dem Fallen immer wieder wie Stehaufmännchen aufrichten. Eine immer wiederkehrende und für Blushing wohl die signifikanteste Bewegung ist eine Armführung, die so aussieht, als ob die Tänzer sich eine Pistole an den Kopf setzen und abdrücken, um danach in sich zusammenzusacken. Oder handelt es sich um eine Geste von plötzlicher Selbsterkenntnis und von Scham (blushing!) und Resignation über das eigene Innere?
Anders als in späteren Choreographien gibt es in Blushing kein Bühnenbild, die Bühne ist völlig leer, die Tänzer kommen und verschwinden in den seitlichen Gassen. Bis heute schätzt Goecke die Klarheit und Einfachheit dieser Kreation. Ändern möchte er für die Übernahme beim Scapino Ballett auch vier Jahre nach der Uraufführung nichts. Gerade bei einem Stück, das so ganz ohne Requisiten und Bühnenbild auskommt, konzentriert sich alles auf die künstlerische Präsenz der Tänzer. Mit umso größerer Spannung hat er die Arbeit der neuen Besetzung verfolgt und sich mit der Interpretation auseinandergesetzt, die die Scapino-Tänzer seinem Stück gegeben haben. Da bei Scapino schon sechs Choreographien von Goecke ins Repertoire aufgenommen wurden, sprechen die Tänzer seine Sprache in der Zwischenzeit fließend – ganz ohne dabei zu erröten.
Nadja Kadel

Niederländische Version: ‘Blushing’, een gebaar van schaamte, bewustwording of ontgoocheling

door Nadja Kadel, dramaturg en kunsthistorica

“Blushing”, vertelt Marco Goecke, “betekent blozen. Ik wilde onderzoeken wat er omgaat in iemand die bloost. Ik ga in mijn werk uit van specifieke fenomenen, zoals een woord of een beweging.” Zo beschrijft de choreograaf het stuk waarmee zijn internationale carrière van start gaat.

Hij heeft de choreografie in 2003 voor het Noverre-gezelschap en de dansers van het Ballet van Stuttgart gecreëerd. Maar nog voordat het daar werd opgevoerd, won Goecke met ‘Blushing’ de eerste prijs in de internationale choreografiewedstrijd ‘Prix Dom Perignon’ in Hamburg. Met vier danseressen en vier dansers uit Stuttgart was hij naar Hamburg afgereisd, waar een jury – met daarin onder meer de Russische balletlegende Natalia Makarova – na veel gesteggel zijn keus liet vallen op dit onconventionele stuk.

Nu, bijna vijf jaar later, heeft Goecke’s bewegingstaal zo’n vaste plaats veroverd dat de belangrijkste Duitse danscriticus Horst Koegler zelfs spreekt van een ‘Système Goeckien’. In 2003 kwam het echter als een grote verrassing dat een jury, die tot op dat moment niet opviel door zijn bijzondere voorliefde voor vernieuwing, uitgerekend ‘Blushing’ tot winnaar uitriep.
De choreografie, op een muzikale collage van Tom Waits, The Cramps en Ho Road, werd als ‘duister’ bestempeld en begint met een in het zwart gehulde, vermomde danser die herhaaldelijk vertoornd een luchtsprong maakt. Aan die indruk valt dan ook moeilijk te ontkomen, maar tegelijkertijd zagen de critici de virtuositeit en eigenzinnigheid in van Goecke’s bewegingstaal, bijvoorbeeld wanneer de dansers al zittend ritmisch ‘lopen’, elkaar ‘oppompen’ of na een val telkens weer als duikelaartjes overeind komen. Een steeds terugkerende en voor ‘Blushing’ typerende beweging is een armgebaar waarbij het lijkt alsof de dansers een pistool tegen hun hoofd zetten en de trekker overhalen, om vervolgens in elkaar te zakken. Of is het een gebaar van plotselinge bewustwording, schaamte (blushing!) en ontgoocheling over het eigen innerlijk?

In tegenstelling tot latere choreografieën heeft ‘Blushing’ geen decor, maar is het toneel compleet leeg, en verschijnen en verdwijnen de dansers in de mist aan de zijkant. Tot op heden is Goecke blij met de helderheid en eenvoud van zijn creatie. Hij wil er zelfs vier jaar na de première voor de uitvoering van het Scapino Ballet Rotterdam niets aan veranderen. Juist bij een stuk zonder enige rekwisieten of decor gaat alle aandacht uit naar het artistieke zijn van de dansers. Daarom heeft hij vol spanning het werk van de nieuwe bezetting gevolgd en zich gebogen over de interpretatie die de dansers van Scapino aan zijn stuk hebben gegeven. Het repertoire van Scapino telde al vijf van Goecke’s choreografieën, dus de dansers spreken zijn taal intussen vloeiend – zonder blikken of blozen.

Vorheriger Artikel  |  Nächster Artikel